• front
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorzijde’ voor het eerst aangetroffen in 1683 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord front fronten
verkleinwoord frontje frontjes
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  front     le front     fronts     les fronts  

front

  1. genitief meervoud van fronta