Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·zan·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorzanger voorzangers
verkleinwoord voorzangertje voorzangertjes

Zelfstandig naamwoord

de voorzangerm

  1. zanger die bij een optreden iets zingt, waarop een koor hetzelfde zingt of een gezongen antwoord geeft
    • De meeste van deze liederen hadden de bekende call-and-response-zangstructuur: de voorzanger zingt een couplet dat door de anderen herhaald wordt. [2]
  2. (religie) bij kerkdiensten iemand die als eerste of enige zingt, meestal nagevolgd door de gemeente of het koor
    • Hij trad daar overigens ook op als voorzanger, in een van de twee protestantse kerken, misschien wel in allebei. [3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Verwijzingen

Gangbaarheid