voorhuid
- voor·huid
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘huidplooi die de eikel bedekt’ voor het eerst aangetroffen in 1526 [1]
- samenstelling van voor en huid [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorhuid | voorhuiden |
verkleinwoord | voorhuidje | voorhuidjes |
- (anatomie) de voorste plooi aan huid van de penis
- (anatomie) van de clitoris (clitorishoed)
- (plantkunde) omhulsel of vlies bij planten
- [1] preputium
1. voorhuid van penis
- Het woord voorhuid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voorhuid" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "voorhuid" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ voorhuid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be