voorgaren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van voorgaren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | voorgaren | voor te garen | ||||||
toekomend | zullen voorgaren voor zullen garen |
te zullen voorgaren voor te zullen garen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben voorgegaard | te hebben voorgegaard | ||||||
toekomend | voorgegaard zullen hebben | voorgegaard te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
voorgarend | voorgegaard | ev. gaar voor |
mv. verouderd gaart voor |
gare voor (bijzin) voorgare | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | gaar voor | gaart voor | gaart voor | gaart voor | gaart voor | garen voor | garen voor | garen voor | |
verleden (o.v.t.) | gaarde voor | gaarde voor | gaarde voor | gaarde voor | gaarde voor | gaarden voor | gaarden voor | gaarden voor | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorgaren | zult/zal voorgaren | zult/zal voorgaren | zult voorgaren | zal voorgaren | zullen voorgaren | zullen voorgaren | zullen voorgaren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorgaren | zou voorgaren | zou(dt) voorgaren | zoudt voorgaren | zou voorgaren | zouden voorgaren | zouden voorgaren | zouden voorgaren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | voorgaar | voorgaart | voorgaart | voorgaart | voorgaart | voorgaren | voorgaren | voorgaren | |
verleden (o.v.t.) | voorgaarde | voorgaarde | voorgaarde | voorgaarde | voorgaarde | voorgaarden | voorgaarden | voorgaarden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal voorgaren voor zal garen |
zult/zal voorgaren voor zult/zal garen |
zult/zal voorgaren voor zult/zal garen |
zult voorgaren voor zult garen |
zal voorgaren voor zal garen |
zullen voorgaren voor zullen garen |
zullen voorgaren voor zullen garen |
zullen voorgaren voor zullen garen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou voorgaren voor zou garen |
zou voorgaren voor zou garen |
zou(dt) voorgaren voor zou(dt) garen |
zoudt voorgaren voor zoudt garen |
zou voorgaren voor zou garen |
zouden voorgaren voor zouden garen |
zouden voorgaren voor zouden garen |
zouden voorgaren voor zouden garen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb voorgegaard | hebt voorgegaard | hebt/heeft voorgegaard | hebt voorgegaard | heeft voorgegaard | hebben voorgegaard | hebben voorgegaard | hebben voorgegaard | |
verleden (v.v.t.) | had voorgegaard | had voorgegaard | had voorgegaard | hadt voorgegaard | had voorgegaard | hadden voorgegaard | hadden voorgegaard | hadden voorgegaard | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal voorgegaard hebben | zal/zult voorgegaard hebben | zult/zal voorgegaard hebben | zult voorgegaard hebben | zal voorgegaard hebben | zullen voorgegaard hebben | zullen voorgegaard hebben | zullen voorgegaard hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou voorgegaard hebben | zou voorgegaard hebben | zou/zoudt voorgegaard hebben | zoudt voorgegaard hebben | zou voorgegaard hebben | zouden voorgegaard hebben | zouden voorgegaard hebben | zouden voorgegaard hebben |