volharden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van volharden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		volharden			te volharden
	toekomend		zullen volharden			te zullen volharden
voltooid	tegenwoordig		hebben volhard			te hebben volhard
	toekomend		volhard zullen hebben			volhard te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	volhardend		volhard			ev. volhard	mv. verouderd volhardt	volharde
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	volhard	volhardt	volhardt	volhardt	volhardt	volharden	volharden	volharden
verleden (o.v.t.)	volhardde	volhardde	volhardde	volhardde	volhardde	volhardden	volhardden	volhardden
toekomend (o.t.t.t.)	zal volharden	zult/zal volharden	zult/zal volharden	zult volharden	zal volharden	zullen volharden	zullen volharden	zullen volharden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou volharden	zou volharden	zou(dt) volharden	zoudt volharden	zou volharden	zouden volharden	zouden volharden	zouden volharden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb volhard	hebt volhard	hebt/heeft volhard	hebt volhard	heeft volhard	hebben volhard	hebben volhard	hebben volhard
verleden (v.v.t.)	had volhard	had volhard	had volhard	hadt volhard	had volhard	hadden volhard	hadden volhard	hadden volhard
toekomend (v.t.t.t.)	zal volhard hebben	zal/zult volhard hebben	zult/zal volhard hebben	zult volhard hebben	zal volhard hebben	zullen volhard hebben	zullen volhard hebben	zullen volhard hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou volhard hebben	zou volhard hebben	zou/zoudt volhard hebben	zoudt volhard hebben	zou volhard hebben	zouden volhard hebben	zouden volhard hebben	zouden volhard hebben