vibreren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vibreren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vibreren | te vibreren | ||||||||
toekomend | zullen vibreren | te zullen vibreren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gevibreerd | te hebben gevibreerd | ||||||||
toekomend | gevibreerd zullen hebben | gevibreerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vibrerend | gevibreerd | ev. vibreer |
mv. verouderd vibreert |
vibrere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vibreer | vibreert | vibreert | vibreert | vibreert | vibreren | vibreren | vibreren | |||
verleden (o.v.t.) | vibreerde | vibreerde | vibreerde | vibreerde | vibreerde | vibreerden | vibreerden | vibreerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vibreren | zult/zal vibreren | zult/zal vibreren | zult vibreren | zal vibreren | zullen vibreren | zullen vibreren | zullen vibreren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vibreren | zou vibreren | zou(dt) vibreren | zoudt vibreren | zou vibreren | zouden vibreren | zouden vibreren | zouden vibreren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gevibreerd | hebt gevibreerd | hebt/heeft gevibreerd | hebt gevibreerd | heeft gevibreerd | hebben gevibreerd | hebben gevibreerd | hebben gevibreerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gevibreerd | had gevibreerd | had gevibreerd | hadt gevibreerd | had gevibreerd | hadden gevibreerd | hadden gevibreerd | hadden gevibreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevibreerd hebben | zal/zult gevibreerd hebben | zult/zal gevibreerd hebben | zult gevibreerd hebben | zal gevibreerd hebben | zullen gevibreerd hebben | zullen gevibreerd hebben | zullen gevibreerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevibreerd hebben | zou gevibreerd hebben | zou/zoudt gevibreerd hebben | zoudt gevibreerd hebben | zou gevibreerd hebben | zouden gevibreerd hebben | zouden gevibreerd hebben | zouden gevibreerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gevibreerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gevibreerd | er is gevibreerd | |||||||||
verleden | er werd gevibreerd | er was gevibreerd | |||||||||
toekomend | er zal gevibreerd worden | er zal gevibreerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gevibreerd worden | er zou gevibreerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gevibreerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gevibreerd worden | gevibreerd te worden | ||||||||
toekomend | gevibreerd zullen worden | gevibreerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gevibreerd zijn | gevibreerd te zijn | ||||||||
toekomend | gevibreerd zullen zijn | gevibreerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gevibreerd | wordt gevibreerd | wordt gevibreerd | wordt gevibreerd | wordt gevibreerd | worden gevibreerd | worden gevibreerd | worden gevibreerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gevibreerd | werd gevibreerd | werd gevibreerd | werdt gevibreerd | werd gevibreerd | werden gevibreerd | werden gevibreerd | werden gevibreerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gevibreerd worden | zult gevibreerd worden | zult gevibreerd worden | zult gevibreerd worden | zal gevibreerd worden | zullen gevibreerd worden | zullen gevibreerd worden | zullen gevibreerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gevibreerd worden | zou gevibreerd worden | zou/zoudt gevibreerd worden | zoudt gevibreerd worden | zou gevibreerd worden | zouden gevibreerd worden | zouden gevibreerd worden | zouden gevibreerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gevibreerd | bent gevibreerd | bent/is gevibreerd | zijt gevibreerd | is gevibreerd | zijn gevibreerd | zijn gevibreerd | zijn gevibreerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gevibreerd | was gevibreerd | was gevibreerd | waart gevibreerd | was gevibreerd | waren gevibreerd | waren gevibreerd | waren gevibreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gevibreerd zijn | zult gevibreerd zijn | zult gevibreerd zijn | zult gevibreerd zijn | zal gevibreerd zijn | zullen gevibreerd zijn | zullen gevibreerd zijn | zullen gevibreerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gevibreerd zijn | zou gevibreerd zijn | zou/zoudt gevibreerd zijn | zoudt gevibreerd zijn | zou gevibreerd zijn | zouden gevibreerd zijn | zouden gevibreerd zijn | zouden gevibreerd zijn |