verzwaren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verzwaren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verzwaren | te verzwaren | ||||||||
toekomend | zullen verzwaren | te zullen verzwaren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verzwaard | te hebben verzwaard | ||||||||
toekomend | verzwaard zullen hebben | verzwaard te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verzwarend | verzwaard | ev. verzwaar |
mv. verouderd verzwaart |
verzware | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verzwaar | verzwaart | verzwaart | verzwaart | verzwaart | verzwaren | verzwaren | verzwaren | |||
verleden (o.v.t.) | verzwaarde | verzwaarde | verzwaarde | verzwaarde | verzwaarde | verzwaarden | verzwaarden | verzwaarden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verzwaren | zult/zal verzwaren | zult/zal verzwaren | zult verzwaren | zal verzwaren | zullen verzwaren | zullen verzwaren | zullen verzwaren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verzwaren | zou verzwaren | zou(dt) verzwaren | zoudt verzwaren | zou verzwaren | zouden verzwaren | zouden verzwaren | zouden verzwaren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verzwaard | hebt verzwaard | hebt/heeft verzwaard | hebt verzwaard | heeft verzwaard | hebben verzwaard | hebben verzwaard | hebben verzwaard | |||
verleden (v.v.t.) | had verzwaard | had verzwaard | had verzwaard | hadt verzwaard | had verzwaard | hadden verzwaard | hadden verzwaard | hadden verzwaard | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verzwaard hebben | zal/zult verzwaard hebben | zult/zal verzwaard hebben | zult verzwaard hebben | zal verzwaard hebben | zullen verzwaard hebben | zullen verzwaard hebben | zullen verzwaard hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verzwaard hebben | zou verzwaard hebben | zou/zoudt verzwaard hebben | zoudt verzwaard hebben | zou verzwaard hebben | zouden verzwaard hebben | zouden verzwaard hebben | zouden verzwaard hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verzwaard worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verzwaard | er is verzwaard | |||||||||
verleden | er werd verzwaard | er was verzwaard | |||||||||
toekomend | er zal verzwaard worden | er zal verzwaard zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verzwaard worden | er zou verzwaard zijn | |||||||||
lijdende vorm verzwaard worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verzwaard worden | verzwaard te worden | ||||||||
toekomend | verzwaard zullen worden | verzwaard te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verzwaard zijn | verzwaard te zijn | ||||||||
toekomend | verzwaard zullen zijn | verzwaard te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verzwaard | wordt verzwaard | wordt verzwaard | wordt verzwaard | wordt verzwaard | worden verzwaard | worden verzwaard | worden verzwaard | |||
verleden (o.v.t.) | werd verzwaard | werd verzwaard | werd verzwaard | werdt verzwaard | werd verzwaard | werden verzwaard | werden verzwaard | werden verzwaard | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verzwaard worden | zult verzwaard worden | zult verzwaard worden | zult verzwaard worden | zal verzwaard worden | zullen verzwaard worden | zullen verzwaard worden | zullen verzwaard worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verzwaard worden | zou verzwaard worden | zou/zoudt verzwaard worden | zoudt verzwaard worden | zou verzwaard worden | zouden verzwaard worden | zouden verzwaard worden | zouden verzwaard worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verzwaard | bent verzwaard | bent/is verzwaard | zijt verzwaard | is verzwaard | zijn verzwaard | zijn verzwaard | zijn verzwaard | |||
verleden (v.v.t.) | was verzwaard | was verzwaard | was verzwaard | waart verzwaard | was verzwaard | waren verzwaard | waren verzwaard | waren verzwaard | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verzwaard zijn | zult verzwaard zijn | zult verzwaard zijn | zult verzwaard zijn | zal verzwaard zijn | zullen verzwaard zijn | zullen verzwaard zijn | zullen verzwaard zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verzwaard zijn | zou verzwaard zijn | zou/zoudt verzwaard zijn | zoudt verzwaard zijn | zou verzwaard zijn | zouden verzwaard zijn | zouden verzwaard zijn | zouden verzwaard zijn |