verzinnen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verzinnen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verzinnen | te verzinnen | ||||||||
toekomend | zullen verzinnen | te zullen verzinnen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verzonnen | te hebben verzonnen | ||||||||
toekomend | verzonnen zullen hebben | verzonnen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verzinnend | verzonnen | ev. verzin |
mv. verouderd verzint |
verzinne | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verzin | verzint | verzint | verzint | verzint | verzinnen | verzinnen | verzinnen | |||
verleden (o.v.t.) | verzon | verzon | verzon | verzon | verzon | verzonnen | verzonnen | verzonnen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verzinnen | zult/zal verzinnen | zult/zal verzinnen | zult verzinnen | zal verzinnen | zullen verzinnen | zullen verzinnen | zullen verzinnen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verzinnen | zou verzinnen | zou(dt) verzinnen | zoudt verzinnen | zou verzinnen | zouden verzinnen | zouden verzinnen | zouden verzinnen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verzonnen | hebt verzonnen | hebt/heeft verzonnen | hebt verzonnen | heeft verzonnen | hebben verzonnen | hebben verzonnen | hebben verzonnen | |||
verleden (v.v.t.) | had verzonnen | had verzonnen | had verzonnen | hadt verzonnen | had verzonnen | hadden verzonnen | hadden verzonnen | hadden verzonnen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verzonnen hebben | zal/zult verzonnen hebben | zult/zal verzonnen hebben | zult verzonnen hebben | zal verzonnen hebben | zullen verzonnen hebben | zullen verzonnen hebben | zullen verzonnen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verzonnen hebben | zou verzonnen hebben | zou/zoudt verzonnen hebben | zoudt verzonnen hebben | zou verzonnen hebben | zouden verzonnen hebben | zouden verzonnen hebben | zouden verzonnen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verzonnen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verzonnen | er is verzonnen | |||||||||
verleden | er werd verzonnen | er was verzonnen | |||||||||
toekomend | er zal verzonnen worden | er zal verzonnen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verzonnen worden | er zou verzonnen zijn | |||||||||
lijdende vorm verzonnen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verzonnen worden | verzonnen te worden | ||||||||
toekomend | verzonnen zullen worden | verzonnen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verzonnen zijn | verzonnen te zijn | ||||||||
toekomend | verzonnen zullen zijn | verzonnen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verzonnen | wordt verzonnen | wordt verzonnen | wordt verzonnen | wordt verzonnen | worden verzonnen | worden verzonnen | worden verzonnen | |||
verleden (o.v.t.) | werd verzonnen | werd verzonnen | werd verzonnen | werdt verzonnen | werd verzonnen | werden verzonnen | werden verzonnen | werden verzonnen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verzonnen worden | zult verzonnen worden | zult verzonnen worden | zult verzonnen worden | zal verzonnen worden | zullen verzonnen worden | zullen verzonnen worden | zullen verzonnen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verzonnen worden | zou verzonnen worden | zou/zoudt verzonnen worden | zoudt verzonnen worden | zou verzonnen worden | zouden verzonnen worden | zouden verzonnen worden | zouden verzonnen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verzonnen | bent verzonnen | bent/is verzonnen | zijt verzonnen | is verzonnen | zijn verzonnen | zijn verzonnen | zijn verzonnen | |||
verleden (v.v.t.) | was verzonnen | was verzonnen | was verzonnen | waart verzonnen | was verzonnen | waren verzonnen | waren verzonnen | waren verzonnen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verzonnen zijn | zult verzonnen zijn | zult verzonnen zijn | zult verzonnen zijn | zal verzonnen zijn | zullen verzonnen zijn | zullen verzonnen zijn | zullen verzonnen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verzonnen zijn | zou verzonnen zijn | zou/zoudt verzonnen zijn | zoudt verzonnen zijn | zou verzonnen zijn | zouden verzonnen zijn | zouden verzonnen zijn | zouden verzonnen zijn |