vervijfvoudigen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vervijfvoudigen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vervijfvoudigen | te vervijfvoudigen | ||||||
toekomend | zullen vervijfvoudigen | te zullen vervijfvoudigen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vervijfvoudigd | te hebben vervijfvoudigd | ||||||
toekomend | vervijfvoudigd zullen hebben | vervijfvoudigd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
vervijfvoudigend | vervijfvoudigd | ev. vervijfvoudig |
mv. verouderd vervijfvoudigt |
vervijfvoudige | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | vervijfvoudig | vervijfvoudigt | vervijfvoudigt | vervijfvoudigt | vervijfvoudigt | vervijfvoudigen | vervijfvoudigen | vervijfvoudigen | |
verleden (o.v.t.) | vervijfvoudigde | vervijfvoudigde | vervijfvoudigde | vervijfvoudigde | vervijfvoudigde | vervijfvoudigden | vervijfvoudigden | vervijfvoudigden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal vervijfvoudigen | zult/zal vervijfvoudigen | zult/zal vervijfvoudigen | zult vervijfvoudigen | zal vervijfvoudigen | zullen vervijfvoudigen | zullen vervijfvoudigen | zullen vervijfvoudigen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vervijfvoudigen | zou vervijfvoudigen | zou(dt) vervijfvoudigen | zoudt vervijfvoudigen | zou vervijfvoudigen | zouden vervijfvoudigen | zouden vervijfvoudigen | zouden vervijfvoudigen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vervijfvoudigd | hebt vervijfvoudigd | hebt/heeft vervijfvoudigd | hebt vervijfvoudigd | heeft vervijfvoudigd | hebben vervijfvoudigd | hebben vervijfvoudigd | hebben vervijfvoudigd | |
verleden (v.v.t.) | had vervijfvoudigd | had vervijfvoudigd | had vervijfvoudigd | hadt vervijfvoudigd | had vervijfvoudigd | hadden vervijfvoudigd | hadden vervijfvoudigd | hadden vervijfvoudigd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal vervijfvoudigd hebben | zal/zult vervijfvoudigd hebben | zult/zal vervijfvoudigd hebben | zult vervijfvoudigd hebben | zal vervijfvoudigd hebben | zullen vervijfvoudigd hebben | zullen vervijfvoudigd hebben | zullen vervijfvoudigd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vervijfvoudigd hebben | zou vervijfvoudigd hebben | zou/zoudt vervijfvoudigd hebben | zoudt vervijfvoudigd hebben | zou vervijfvoudigd hebben | zouden vervijfvoudigd hebben | zouden vervijfvoudigd hebben | zouden vervijfvoudigd hebben |