• ver·trouwd

vertrouwd [1]

  1. op de hoogte van, bedreven in
  2. met wie men intiem omgaat
  3. wat men gewend, gewoon is
  4. waarop men vertrouwen kan

vertrouwd

  1. waarop men vertrouwen kan
     Ik kon niet alles goed volgen, maar het monotone geluid van stemmen om mij heen voelde veilig en vertrouwd.[2]
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be