domestic

  1. huis-, huiselijk, wat thuis gebruikelijk is
    «He is very domestic»
    Hij is graag thuis.
    «A domestic animal.»
    Een huisdier.
  2. wat in gezinsverband gebeurt
    «Domestic violence.»
    Gezinsgeweld.
  3. binnenlands
    «A domestic flight.»
    Een binnenlandse vlucht.
enkelvoud meervoud
domestic domestics

domestic

  1. huisbediende