domestic
- Geluid: domestic (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /dəˈmɛstɪk/
domestic
- huis-, huiselijk, wat thuis gebruikelijk is
- «He is very domestic»
- Hij is graag thuis.
- «A domestic animal.»
- Een huisdier.
- «He is very domestic»
- wat in gezinsverband gebeurt
- «Domestic violence.»
- Gezinsgeweld.
- «Domestic violence.»
- binnenlands
- «A domestic flight.»
- Een binnenlandse vlucht.
- «A domestic flight.»
enkelvoud | meervoud |
---|---|
domestic | domestics |
domestic