• ver·trouwd·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord vertrouwdheid vertrouwdheden
verkleinwoord

de vertrouwdheidv

  1. iets dat getuigt van een zekere intimiteit of bekendheid
     "Het is niet niks. We verlaten een bijzondere historische plek, vol emoties en geschiedenis. Ik zal de vertrouwdheid missen", zegt SGP-leider Kees van der Staaij, al 23 jaar in de Tweede Kamer en met Wilders een van de nestors van het parlement.[2]
     Volgens Carsten Hansen van het kinderdagverblijf Kinderambassade zal de grootste uitdaging zijn om de kinderen een gevoel van vertrouwdheid te geven.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Bernice Willemsen
    “Weemoedig vertrek Binnenhofbewoners, maar (nog) geen bouwvakker in zicht” (03-07-2021), NOS
  3.   Weblink bron
    Rolien Créton
    “Denemarken wordt weer opgestart, 'blij maar ook nerveus om te werken'” (20-04-2020), NOS