gemeenzaamheid
- ge·meen·zaam·heid
- afleiding van gemeenzaam met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gemeenzaamheid | gemeenzaamheden |
verkleinwoord |
de gemeenzaamheid v
- iets dat op ongedwongen, liefdevolle wijze gebeurt
- ▸ Zij openbaren zich aan elkaar en maken zeer grote familiariteit en gemeenzaamheid. Niets verbergen zij voor elkaar, tot de kleinste bijzonderheden toe.[2]
- iets dat al te gewoon en vanzelfsprekend is
- [1] familiariteit, genegenheid, innigheid, huiselijkheid, vertrouwelijkheid, welwillendheid
- [2] banaliteit, vulgariteit, platitude, trivialiteit, alledaagsheid, platvloersheid
- Het woord gemeenzaamheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Johannes Groenewegen“Verborgen omgang” (30 november 2020), Reformatorisch Dagblad