versmeden/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van versmeden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		versmeden			te versmeden
	toekomend		zullen versmeden			te zullen versmeden
voltooid	tegenwoordig		hebben versmeed			te hebben versmeed
	toekomend		versmeed zullen hebben			versmeed te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	versmedend		versmeed			ev. versmeed	mv. verouderd versmeedt	versmede
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	versmeed	versmeedt	versmeedt	versmeedt	versmeedt	versmeden	versmeden	versmeden
verleden (o.v.t.)	versmeedde	versmeedde	versmeedde	versmeedde	versmeedde	versmeedden	versmeedden	versmeedden
toekomend (o.t.t.t.)	zal versmeden	zult/zal versmeden	zult/zal versmeden	zult versmeden	zal versmeden	zullen versmeden	zullen versmeden	zullen versmeden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou versmeden	zou versmeden	zou(dt) versmeden	zoudt versmeden	zou versmeden	zouden versmeden	zouden versmeden	zouden versmeden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb versmeed	hebt versmeed	hebt/heeft versmeed	hebt versmeed	heeft versmeed	hebben versmeed	hebben versmeed	hebben versmeed
verleden (v.v.t.)	had versmeed	had versmeed	had versmeed	hadt versmeed	had versmeed	hadden versmeed	hadden versmeed	hadden versmeed
toekomend (v.t.t.t.)	zal versmeed hebben	zal/zult versmeed hebben	zult/zal versmeed hebben	zult versmeed hebben	zal versmeed hebben	zullen versmeed hebben	zullen versmeed hebben	zullen versmeed hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou versmeed hebben	zou versmeed hebben	zou/zoudt versmeed hebben	zoudt versmeed hebben	zou versmeed hebben	zouden versmeed hebben	zouden versmeed hebben	zouden versmeed hebben