• ver·sme·den

versmeden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
versmeden
versmeedde
versmeed
zwak -d volledig
  1. een metalen voorwerp door smeden veranderen in iets anders
    • De enige oorlog die onder de huidige omstandigheden is toegestaan, is een defensieve strijd, met enige preventieve uitbreiding van het begrip zelfverdediging. Oorlog uit zelfverdediging is een internationaal erkend recht, hoewel de misjna (mondelinge leer) stelt: „Wapens zijn ons slechts tot schande, zoals er gezegd is (Jesaja 2:4): Zij zullen hun zwaarden versmeden tot kouters en hun lansen tot snoeimessen; het ene volk zal het zwaard niet opheffen tegen het andere en men zal zich niet meer trainen voor de oorlog” (Sjabbat 6:4). [2] 
80 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]