• om·sme·den

omsmeden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omsmeden
smeedde om
omgesmeed
zwak -d volledig
  1. door smeden iets omgeven door metaal
  2. door smeden een metalen voorwerp veranderen in een ander voorwerp
    • De drie actievoerders noemen zichzelf Transform Now Plowshares (Transformeer nu ploegscharen), verwijzend naar de bijbeltekst in Jesaja 2:4, 'dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen'. [2] 
  3. (figuurlijk) iets zo veranderen dat het beter wordt
    • Wie de slagvelden van Brussel kent, is niet verbaasd over de benoeming van diplomaat Didier Seeuws tot hoofd van de Brexit-taskforce die de scheiding tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk moet regelen. Weinigen hebben meer ervaring met Europees troubleshooting dan de jongensachtige, toegankelijke Belg. Als iemand de verziekte Europees-Britse verhoudingen kan omsmeden tot een werkbare relatie, is het Seeuws. [3] 
    • Maar vooral: laten we als de bliksem onze jongens leren wat het is om een man te zijn. Hoe wij onze drift tot een kracht kunnen omsmeden. Hoe we met vrouwen - en mannen - omgaan, hoe we problemen oplossen, hoe ook wij begrijpen, voelen zelfs, dat we de ander nodig hebben, en zij ons. En hoe we leren dat we goed zijn zoals we zijn - aan die zaadcellen kunnen we niet zoveel doen. [4] 
89 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[5]