Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·slui·e·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

versluieren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
versluieren
versluierde
versluierd
zwak -d volledig
  1. bedekken en toedekken zodat iets minder goed zichtbaar is
    • 'De rol die veel journalisten voor zichzelf zien weggelegd gaat ver voorbij hun kerntaak. En die is naar mijn mening nog altijd: onafhankelijk en onpartijdig op zoek naar de waarheid. Vooral als dat een onaangename of ongemakkelijke waarheid is. Het versluieren, relativeren of suggereren van feiten ten behoeve van een betere wereld is daarbij wat mij betreft uit den boze.'[2] 
    • In het voetbal gaan grote sommen geld om. Ín combinatie met andere factoren zoals een gesloten cultuur, perverse prikkels, mogelijke belangenverstrengeling en het mogelijk gebruik van vennootschapsrechtelijke structuren om geldstromen te versluieren, maakt dit de sector kwetsbaar voor witwassen en andere integriteitsrisico's', schrijft DNB.[3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Jean-Pierre Geelen 12 augustus 2017
  3. Volkskrant 13 januari 2017,