een verschansing tijdens het beleg van Groenlo 1597
  • ver·schan·sing
enkelvoud meervoud
naamwoord verschansing verschansingen
verkleinwoord

de verschansingv

  1. (militair) een (militair) versterkte plaats
    • Regelmatig patrouilleerden ze samen door Brussel of Vlaams-Brabant. ‘Op dagen zonder gijzelingen, gewapende verschansingen, rondvliegen met de Puma-helikopter, schietoefeningen of gevechtsport, reden we kriskras rond op zoek naar louche figuren’, zegt hij. ‘Chris was daar geregeld bij.’[2] 
    • Dit is een 'ensemble in het duinlandschap, waarbij privacy, uitzicht, de omgeving en de bezonning optimaal op elkaar zijn afgestemd', zo voegt een makelaarssite eraan toe. Had ik even niet gezien. De verschansingen zijn te koop voor een kleine miljoen euro per stuk.[3] 
  2. vaste wand rondom het dek van een schip
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 28 OKTOBER 2017
  3. Tubantia Bob van Huët 21-AUGUSTUS-2015,