• ver·schan·sen
  • afgeleid van schans met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verschansen
verschanste
verschanst
zwak -t volledig

verschansen

  1. wederkerend, (militair) zich ~: zijn toevlucht zoeken in een versterkte defensieve positie
    • Zij verschansten zich in het fort. 
    • En toen zij zich weer boven de plek bevond waar De Kleine Eik stond waren allen die zich in het Marterwoud hadden verschanst onschadelijk gemaakt. Moe van het werk vloog de vlinder toen langzaam naar Perspektivum terug. [1] 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 105
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be