• re·ling
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘leuning’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1]
  • afgeleid van het Engelse railing (met het achtervoegsel -ing) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord reling relingen
verkleinwoord relinkje relinkjes

de relingv / m

  1. een leuning boven de verschansing die een scheepsdek omgeeft
    • De reling verhinderde haar overboord te springen. 
97 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]