verneuken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verneuken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verneuken | te verneuken | ||||||||
toekomend | zullen verneuken | te zullen verneuken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verneukt | te hebben verneukt | ||||||||
toekomend | verneukt zullen hebben | verneukt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verneukend | verneukt | ev. verneuk |
mv. verouderd verneukt |
verneuke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verneuk | verneukt | verneukt | verneukt | verneukt | verneuken | verneuken | verneuken | |||
verleden (o.v.t.) | verneukte | verneukte | verneukte | verneukte | verneukte | verneukten | verneukten | verneukten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verneuken | zult/zal verneuken | zult/zal verneuken | zult verneuken | zal verneuken | zullen verneuken | zullen verneuken | zullen verneuken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verneuken | zou verneuken | zou(dt) verneuken | zoudt verneuken | zou verneuken | zouden verneuken | zouden verneuken | zouden verneuken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verneukt | hebt verneukt | hebt/heeft verneukt | hebt verneukt | heeft verneukt | hebben verneukt | hebben verneukt | hebben verneukt | |||
verleden (v.v.t.) | had verneukt | had verneukt | had verneukt | hadt verneukt | had verneukt | hadden verneukt | hadden verneukt | hadden verneukt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verneukt hebben | zal/zult verneukt hebben | zult/zal verneukt hebben | zult verneukt hebben | zal verneukt hebben | zullen verneukt hebben | zullen verneukt hebben | zullen verneukt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verneukt hebben | zou verneukt hebben | zou/zoudt verneukt hebben | zoudt verneukt hebben | zou verneukt hebben | zouden verneukt hebben | zouden verneukt hebben | zouden verneukt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verneukt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verneukt | er is verneukt | |||||||||
verleden | er werd verneukt | er was verneukt | |||||||||
toekomend | er zal verneukt worden | er zal verneukt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verneukt worden | er zou verneukt zijn | |||||||||
lijdende vorm verneukt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verneukt worden | verneukt te worden | ||||||||
toekomend | verneukt zullen worden | verneukt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verneukt zijn | verneukt te zijn | ||||||||
toekomend | verneukt zullen zijn | verneukt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verneukt | wordt verneukt | wordt verneukt | wordt verneukt | wordt verneukt | worden verneukt | worden verneukt | worden verneukt | |||
verleden (o.v.t.) | werd verneukt | werd verneukt | werd verneukt | werdt verneukt | werd verneukt | werden verneukt | werden verneukt | werden verneukt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verneukt worden | zult verneukt worden | zult verneukt worden | zult verneukt worden | zal verneukt worden | zullen verneukt worden | zullen verneukt worden | zullen verneukt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verneukt worden | zou verneukt worden | zou/zoudt verneukt worden | zoudt verneukt worden | zou verneukt worden | zouden verneukt worden | zouden verneukt worden | zouden verneukt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verneukt | bent verneukt | bent/is verneukt | zijt verneukt | is verneukt | zijn verneukt | zijn verneukt | zijn verneukt | |||
verleden (v.v.t.) | was verneukt | was verneukt | was verneukt | waart verneukt | was verneukt | waren verneukt | waren verneukt | waren verneukt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verneukt zijn | zult verneukt zijn | zult verneukt zijn | zult verneukt zijn | zal verneukt zijn | zullen verneukt zijn | zullen verneukt zijn | zullen verneukt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verneukt zijn | zou verneukt zijn | zou/zoudt verneukt zijn | zoudt verneukt zijn | zou verneukt zijn | zouden verneukt zijn | zouden verneukt zijn | zouden verneukt zijn |