• ver·me·tel·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord vermetelheid vermetelheden
verkleinwoord

de vermetelheidv

  1. het op een onbeschroomde, brutale wijze vrijmoedig en veel durf hebben
     Hij verwenste zijn eigen vermetelheid en bestierf het bij de gedachte dat hij ieder ogenblik de tsaar kon ontmoeten en in zijn aanwezigheid geblameerd en onder arrest gesteld kon worden, en in het volle besef van de ongepastheid van zijn gedrag en met spijt over zijn daad sloop hij met neergeslagen blik het huis uit waarvoor het schitterende gevolg stond te wachten, toen een hem welbekende stem hem riep en een hand hem vastgreep.[1]
     De Dalai Lama maakte van Tutu zijn ‘spirituele oudere broer’, de Amerikaanse president Barack Obama vond hem ‘een symbool van vriendelijkheid en vrede’. En de laatste blanke Zuid-Afrikaanse president Frederik de Klerk zei dat hij ‘immens veel respect voor zijn vermetelheid’ had. Nelson Mandela verklaarde hem min of meer heilig.[2]
  2. een moedige daad
  1. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  2.   Weblink bron
    Ilona Eveleens en Bob van Huët
    “Antiapartheidsheld bisschop Desmond Tutu (90) overleden, begrafenis op 1 januari” (26 dec. 2021), Tubantia