roekeloosheid
- roe·ke·loos·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roekeloosheid | roekeloosheden |
verkleinwoord | roekeloosheidje | roekeloosheidjes |
de roekeloosheid v
- het roekeloos zijn
- De roekeloosheid van de chauffeur zorgde dat hij een hogere straf van de rechter kreeg.
- Het woord roekeloosheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.