• roe·ke·loos·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord roekeloosheid roekeloosheden
verkleinwoord roekeloosheidje roekeloosheidjes

de roekeloosheidv

  1. het roekeloos zijn
    • De roekeloosheid van de chauffeur zorgde dat hij een hogere straf van de rechter kreeg.