• ve·ri·fië·ren, ve·ri·fi·eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verifiëren
verifieerde
geverifieerd
zwak -d volledig

verifiëren

  1. overgankelijk nagaan, controleren
    • Uw bankgegevens worden nu geverifieerd. 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]