evalueren
- eva·lu·e·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schatten’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- afgeleid van het Franse évaluer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
evalueren |
evalueerde |
geëvalueerd |
zwak -d | volledig |
evalueren [4]
- Het schatten van het belang en de betekenis van een zaak.
- We kunnen de activiteit van moleculen snel op de computer evalueren en beslissen of we ze gaan produceren of niet. En daardoor kunnen we ook goede ideeën evalueren die niet voor de hand liggen.
- het achteraf beoordelen van wat goed en wat slecht gegaan is om het in de toekomst beter te doen
- Evalueren is een belangrijk onderdeel van kwaliteisbeleid.
- Eigenlijk kun je de kwaliteit van een cursus pas na geruime tijd evalueren.
- Het woord evalueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "evalueren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "evalueren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ evalueren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be