vergelden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van vergelden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vergelden | te vergelden | ||||||||
toekomend | zullen vergelden | te zullen vergelden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben vergolden | te hebben vergolden | ||||||||
toekomend | vergolden zullen hebben | vergolden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
vergeldend | vergolden | ev. vergeld |
mv. verouderd vergeldt |
vergelde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | vergeld | vergeldt | vergeldt | vergeldt | vergeldt | vergelden | vergelden | vergelden | |||
verleden (o.v.t.) | vergold | vergold | vergold | vergold | vergold | vergolden | vergolden | vergolden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vergelden | zult/zal vergelden | zult/zal vergelden | zult vergelden | zal vergelden | zullen vergelden | zullen vergelden | zullen vergelden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vergelden | zou vergelden | zou(dt) vergelden | zoudt vergelden | zou vergelden | zouden vergelden | zouden vergelden | zouden vergelden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb vergolden | hebt vergolden | hebt/heeft vergolden | hebt vergolden | heeft vergolden | hebben vergolden | hebben vergolden | hebben vergolden | |||
verleden (v.v.t.) | had vergolden | had vergolden | had vergolden | hadt vergolden | had vergolden | hadden vergolden | hadden vergolden | hadden vergolden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vergolden hebben | zal/zult vergolden hebben | zult/zal vergolden hebben | zult vergolden hebben | zal vergolden hebben | zullen vergolden hebben | zullen vergolden hebben | zullen vergolden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vergolden hebben | zou vergolden hebben | zou/zoudt vergolden hebben | zoudt vergolden hebben | zou vergolden hebben | zouden vergolden hebben | zouden vergolden hebben | zouden vergolden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm vergolden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt vergolden | er is vergolden | |||||||||
verleden | er werd vergolden | er was vergolden | |||||||||
toekomend | er zal vergolden worden | er zal vergolden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou vergolden worden | er zou vergolden zijn | |||||||||
lijdende vorm vergolden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | vergolden worden | vergolden te worden | ||||||||
toekomend | vergolden zullen worden | vergolden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | vergolden zijn | vergolden te zijn | ||||||||
toekomend | vergolden zullen zijn | vergolden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word vergolden | wordt vergolden | wordt vergolden | wordt vergolden | wordt vergolden | worden vergolden | worden vergolden | worden vergolden | |||
verleden (o.v.t.) | werd vergolden | werd vergolden | werd vergolden | werdt vergolden | werd vergolden | werden vergolden | werden vergolden | werden vergolden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal vergolden worden | zult vergolden worden | zult vergolden worden | zult vergolden worden | zal vergolden worden | zullen vergolden worden | zullen vergolden worden | zullen vergolden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou vergolden worden | zou vergolden worden | zou/zoudt vergolden worden | zoudt vergolden worden | zou vergolden worden | zouden vergolden worden | zouden vergolden worden | zouden vergolden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben vergolden | bent vergolden | bent/is vergolden | zijt vergolden | is vergolden | zijn vergolden | zijn vergolden | zijn vergolden | |||
verleden (v.v.t.) | was vergolden | was vergolden | was vergolden | waart vergolden | was vergolden | waren vergolden | waren vergolden | waren vergolden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal vergolden zijn | zult vergolden zijn | zult vergolden zijn | zult vergolden zijn | zal vergolden zijn | zullen vergolden zijn | zullen vergolden zijn | zullen vergolden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou vergolden zijn | zou vergolden zijn | zou/zoudt vergolden zijn | zoudt vergolden zijn | zou vergolden zijn | zouden vergolden zijn | zouden vergolden zijn | zouden vergolden zijn |