verfrommelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van verfrommelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verfrommelen | te verfrommelen | ||||||||
toekomend | zullen verfrommelen | te zullen verfrommelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben verfrommeld | te hebben verfrommeld | ||||||||
toekomend | verfrommeld zullen hebben | verfrommeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
verfrommelend | verfrommeld | ev. verfrommel |
mv. verouderd verfrommelt |
verfrommele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | verfrommel | verfrommelt | verfrommelt | verfrommelt | verfrommelt | verfrommelen | verfrommelen | verfrommelen | |||
verleden (o.v.t.) | verfrommelde | verfrommelde | verfrommelde | verfrommelde | verfrommelde | verfrommelden | verfrommelden | verfrommelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verfrommelen | zult/zal verfrommelen | zult/zal verfrommelen | zult verfrommelen | zal verfrommelen | zullen verfrommelen | zullen verfrommelen | zullen verfrommelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verfrommelen | zou verfrommelen | zou(dt) verfrommelen | zoudt verfrommelen | zou verfrommelen | zouden verfrommelen | zouden verfrommelen | zouden verfrommelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb verfrommeld | hebt verfrommeld | hebt/heeft verfrommeld | hebt verfrommeld | heeft verfrommeld | hebben verfrommeld | hebben verfrommeld | hebben verfrommeld | |||
verleden (v.v.t.) | had verfrommeld | had verfrommeld | had verfrommeld | hadt verfrommeld | had verfrommeld | hadden verfrommeld | hadden verfrommeld | hadden verfrommeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verfrommeld hebben | zal/zult verfrommeld hebben | zult/zal verfrommeld hebben | zult verfrommeld hebben | zal verfrommeld hebben | zullen verfrommeld hebben | zullen verfrommeld hebben | zullen verfrommeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verfrommeld hebben | zou verfrommeld hebben | zou/zoudt verfrommeld hebben | zoudt verfrommeld hebben | zou verfrommeld hebben | zouden verfrommeld hebben | zouden verfrommeld hebben | zouden verfrommeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm verfrommeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt verfrommeld | er is verfrommeld | |||||||||
verleden | er werd verfrommeld | er was verfrommeld | |||||||||
toekomend | er zal verfrommeld worden | er zal verfrommeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou verfrommeld worden | er zou verfrommeld zijn | |||||||||
lijdende vorm verfrommeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | verfrommeld worden | verfrommeld te worden | ||||||||
toekomend | verfrommeld zullen worden | verfrommeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | verfrommeld zijn | verfrommeld te zijn | ||||||||
toekomend | verfrommeld zullen zijn | verfrommeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word verfrommeld | wordt verfrommeld | wordt verfrommeld | wordt verfrommeld | wordt verfrommeld | worden verfrommeld | worden verfrommeld | worden verfrommeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd verfrommeld | werd verfrommeld | werd verfrommeld | werdt verfrommeld | werd verfrommeld | werden verfrommeld | werden verfrommeld | werden verfrommeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal verfrommeld worden | zult verfrommeld worden | zult verfrommeld worden | zult verfrommeld worden | zal verfrommeld worden | zullen verfrommeld worden | zullen verfrommeld worden | zullen verfrommeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou verfrommeld worden | zou verfrommeld worden | zou/zoudt verfrommeld worden | zoudt verfrommeld worden | zou verfrommeld worden | zouden verfrommeld worden | zouden verfrommeld worden | zouden verfrommeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben verfrommeld | bent verfrommeld | bent/is verfrommeld | zijt verfrommeld | is verfrommeld | zijn verfrommeld | zijn verfrommeld | zijn verfrommeld | |||
verleden (v.v.t.) | was verfrommeld | was verfrommeld | was verfrommeld | waart verfrommeld | was verfrommeld | waren verfrommeld | waren verfrommeld | waren verfrommeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal verfrommeld zijn | zult verfrommeld zijn | zult verfrommeld zijn | zult verfrommeld zijn | zal verfrommeld zijn | zullen verfrommeld zijn | zullen verfrommeld zijn | zullen verfrommeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou verfrommeld zijn | zou verfrommeld zijn | zou/zoudt verfrommeld zijn | zoudt verfrommeld zijn | zou verfrommeld zijn | zouden verfrommeld zijn | zouden verfrommeld zijn | zouden verfrommeld zijn |