verdopen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verdopen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verdopen			te verdopen
	toekomend		zullen verdopen			te zullen verdopen
voltooid	tegenwoordig		hebben verdoopt			te hebben verdoopt
	toekomend		verdoopt zullen hebben			verdoopt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verdopend		verdoopt			ev. verdoop	mv. verouderd verdoopt	verdope
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verdoop	verdoopt	verdoopt	verdoopt	verdoopt	verdopen	verdopen	verdopen
verleden (o.v.t.)	verdoopte	verdoopte	verdoopte	verdoopte	verdoopte	verdoopten	verdoopten	verdoopten
toekomend (o.t.t.t.)	zal verdopen	zult/zal verdopen	zult/zal verdopen	zult verdopen	zal verdopen	zullen verdopen	zullen verdopen	zullen verdopen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verdopen	zou verdopen	zou(dt) verdopen	zoudt verdopen	zou verdopen	zouden verdopen	zouden verdopen	zouden verdopen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb verdoopt	hebt verdoopt	hebt/heeft verdoopt	hebt verdoopt	heeft verdoopt	hebben verdoopt	hebben verdoopt	hebben verdoopt
verleden (v.v.t.)	had verdoopt	had verdoopt	had verdoopt	hadt verdoopt	had verdoopt	hadden verdoopt	hadden verdoopt	hadden verdoopt
toekomend (v.t.t.t.)	zal verdoopt hebben	zal/zult verdoopt hebben	zult/zal verdoopt hebben	zult verdoopt hebben	zal verdoopt hebben	zullen verdoopt hebben	zullen verdoopt hebben	zullen verdoopt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verdoopt hebben	zou verdoopt hebben	zou/zoudt verdoopt hebben	zoudt verdoopt hebben	zou verdoopt hebben	zouden verdoopt hebben	zouden verdoopt hebben	zouden verdoopt hebben