vatbaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vat·baar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van vatten met het achtervoegsel -baar [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | vatbaar | vatbaarder | vatbaarst |
verbogen | vatbare | vatbaardere | vatbaarste |
partitief | vatbaars | vatbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
vatbaar
- gemakkelijk aangetast, besmet kunnende worden, iets op kunnen doen, ontvankelijk
- geschikt om te ondergaan, wat in aanmerking komt
- begrijpelijk
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord vatbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vatbaar" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be