ontoerekeningsvatbaar

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·toe·re·ke·nings·vat·baar
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘niet verantwoordelijk voor zijn daden’ voor het eerst aangetroffen in 1916 [1]
  • antoniem van toerekeningsvatbaar met het voorvoegsel on- [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ontoerekeningsvatbaar ontoerekeningsvatbaarder ontoerekeningsvatbaarst
verbogen ontoerekeningsvatbare ontoerekeningsvatbaardere ontoerekeningsvatbaarste
partitief ontoerekeningsvatbaars ontoerekeningsvatbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

ontoerekeningsvatbaar

  1. (juridisch) niet verantwoordelijk te stellen voor zijn daden, ontoerekenbaar
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen