• vat·baar·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord vatbaarheid
verkleinwoord

de vatbaarheidv

  1. het gevoelig zijn voor iets; het kunnen overnemen van een eigenschap
    • De eurocommissaris wijt de recente 'marktturbulentie' aan de vatbaarheid van de financiële markten voor 'kuddegedrag en massapaniek'. Volgens hem is de economische toestand van de eurozone solide. 'Om het vertrouwen terug te brengen, moeten de betreffende landen wel rigoureus bezuinigen'. [2] 
    • Een link tussen creatief talent en vatbaarheid voor depressies is in diverse wetenschappelijke studies aangetoond. Toeval is het dus niet dat artistiek begaafde personen er relatief vaak slachtoffer van worden. [3]