uitschuiver
- Geluid: uitschuiver (hulp, bestand)
- IPA: / ˈœytsxœyvər / (3 lettergrepen)
- uit·schui·ver
- naamwoord van handeling van uitschuiven met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitschuiver | uitschuivers |
verkleinwoord | uitschuivertje | uitschuivertjes |
de uitschuiver m
- (verouderd) voorwerp dat bij gebruik langer wordt doordat onderdelen langs elkaar bewegen
- (verouderd) het opeens uitglijden
- En als je 's avonds huiswaarts keerend ergens ver van de markt af een uitschuiver op den stoep maakt dan is 't nog de kermis die je dat bezorgt, want dan ben je uitgegleden over een palinggraat of een bananenschil. [2]
- (figuurlijk) door onhandigheid of onoplettendheid gemaakte fout
- „Prins Filip heeft een nieuwe zware uitschuiver gemaakt”, schrijft Het Laatste Nieuws. [3]
- [1.1] schuiftrompet
- [1.1] trombone
- [1.2] uitschuiftafel
- [2] uitglijer
- [2] blunder
- [2] flater
- [2] misser
- Het woord uitschuiver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitschuiver" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "De kermis" in: Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant nr. 210 (10 september 1928); p. 9 (3e blad p. 1) kol. 1; geraadpleegd 2017-06-21
- ↑ Kris, J. van derEr is nog een prins in België (25 januari 2007) op website nrc.nl; geraadpleegd 2017-06-21
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be