• uit·roep
enkelvoud meervoud
naamwoord uitroep uitroepen
verkleinwoord uitroepje uitroepjes

de uitroepm

  1. wat men uitroept, luid geuite woorden of klanken
    • Op het heuglijke nieuws liet ze een uitroep van vreugde. 
vervoeging van
uitroepen

uitroep

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitroepen
    • ... dat ik uitroep. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be