uitpikken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitpikken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitpikken | uit te pikken | ||||||||
toekomend | zullen uitpikken uit zullen pikken |
te zullen uitpikken uit te zullen pikken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgepikt | te hebben uitgepikt | ||||||||
toekomend | uitgepikt zullen hebben | uitgepikt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitpikkend | uitgepikt | ev. pik uit |
mv. verouderd pikt uit |
pikke uit (bijzin) uitpikke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | pik uit | pikt uit | pikt uit | pikt uit | pikt uit | pikken uit | pikken uit | pikken uit | |||
verleden (o.v.t.) | pikte uit | pikte uit | pikte uit | pikte uit | pikte uit | pikten uit | pikten uit | pikten uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitpikken | zult/zal uitpikken | zult/zal uitpikken | zult uitpikken | zal uitpikken | zullen uitpikken | zullen uitpikken | zullen uitpikken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitpikken | zou uitpikken | zou(dt) uitpikken | zoudt uitpikken | zou uitpikken | zouden uitpikken | zouden uitpikken | zouden uitpikken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitpik | uitpikt | uitpikt | uitpikt | uitpikt | uitpikken | uitpikken | uitpikken | |||
verleden (o.v.t.) | uitpikte | uitpikte | uitpikte | uitpikte | uitpikte | uitpikten | uitpikten | uitpikten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitpikken uit zal pikken |
zult/zal uitpikken uit zult/zal pikken |
zult/zal uitpikken uit zult/zal pikken |
zult uitpikken uit zult pikken |
zal uitpikken uit zal pikken |
zullen uitpikken uit zullen pikken |
zullen uitpikken uit zullen pikken |
zullen uitpikken uit zullen pikken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitpikken uit zou pikken |
zou uitpikken uit zou pikken |
zou(dt) uitpikken uit zou(dt) pikken |
zoudt uitpikken uit zoudt pikken |
zou uitpikken uit zou pikken |
zouden uitpikken uit zouden pikken |
zouden uitpikken uit zouden pikken |
zouden uitpikken uit zouden pikken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgepikt | hebt uitgepikt | hebt/heeft uitgepikt | hebt uitgepikt | heeft uitgepikt | hebben uitgepikt | hebben uitgepikt | hebben uitgepikt | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgepikt | had uitgepikt | had uitgepikt | hadt uitgepikt | had uitgepikt | hadden uitgepikt | hadden uitgepikt | hadden uitgepikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgepikt hebben | zal/zult uitgepikt hebben | zult/zal uitgepikt hebben | zult uitgepikt hebben | zal uitgepikt hebben | zullen uitgepikt hebben | zullen uitgepikt hebben | zullen uitgepikt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgepikt hebben | zou uitgepikt hebben | zou/zoudt uitgepikt hebben | zoudt uitgepikt hebben | zou uitgepikt hebben | zouden uitgepikt hebben | zouden uitgepikt hebben | zouden uitgepikt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgepikt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgepikt | er is uitgepikt | |||||||||
verleden | er werd uitgepikt | er was uitgepikt | |||||||||
toekomend | er zal uitgepikt worden | er zal uitgepikt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgepikt worden | er zou uitgepikt zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgepikt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgepikt worden | uitgepikt te worden | ||||||||
toekomend | uitgepikt zullen worden | uitgepikt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgepikt zijn | uitgepikt te zijn | ||||||||
toekomend | uitgepikt zullen zijn | uitgepikt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgepikt | wordt uitgepikt | wordt uitgepikt | wordt uitgepikt | wordt uitgepikt | worden uitgepikt | worden uitgepikt | worden uitgepikt | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgepikt | werd uitgepikt | werd uitgepikt | werdt uitgepikt | werd uitgepikt | werden uitgepikt | werden uitgepikt | werden uitgepikt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgepikt worden | zult uitgepikt worden | zult uitgepikt worden | zult uitgepikt worden | zal uitgepikt worden | zullen uitgepikt worden | zullen uitgepikt worden | zullen uitgepikt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgepikt worden | zou uitgepikt worden | zou/zoudt uitgepikt worden | zoudt uitgepikt worden | zou uitgepikt worden | zouden uitgepikt worden | zouden uitgepikt worden | zouden uitgepikt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgepikt | bent uitgepikt | bent/is uitgepikt | zijt uitgepikt | is uitgepikt | zijn uitgepikt | zijn uitgepikt | zijn uitgepikt | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgepikt | was uitgepikt | was uitgepikt | waart uitgepikt | was uitgepikt | waren uitgepikt | waren uitgepikt | waren uitgepikt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgepikt zijn | zult uitgepikt zijn | zult uitgepikt zijn | zult uitgepikt zijn | zal uitgepikt zijn | zullen uitgepikt zijn | zullen uitgepikt zijn | zullen uitgepikt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgepikt zijn | zou uitgepikt zijn | zou/zoudt uitgepikt zijn | zoudt uitgepikt zijn | zou uitgepikt zijn | zouden uitgepikt zijn | zouden uitgepikt zijn | zouden uitgepikt zijn |