uitmonsteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van uitmonsteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitmonsteren | uit te monsteren | ||||||||
toekomend | zullen uitmonsteren uit zullen monsteren |
te zullen uitmonsteren uit te zullen monsteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben uitgemonsterd | te hebben uitgemonsterd | ||||||||
toekomend | uitgemonsterd zullen hebben | uitgemonsterd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
uitmonsterend | uitgemonsterd | ev. monster uit |
mv. verouderd monstert uit |
monstere uit (bijzin) uitmonstere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | monster uit | monstert uit | monstert uit | monstert uit | monstert uit | monsteren uit | monsteren uit | monsteren uit | |||
verleden (o.v.t.) | monsterde uit | monsterde uit | monsterde uit | monsterde uit | monsterde uit | monsterden uit | monsterden uit | monsterden uit | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitmonsteren | zult/zal uitmonsteren | zult/zal uitmonsteren | zult uitmonsteren | zal uitmonsteren | zullen uitmonsteren | zullen uitmonsteren | zullen uitmonsteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitmonsteren | zou uitmonsteren | zou(dt) uitmonsteren | zoudt uitmonsteren | zou uitmonsteren | zouden uitmonsteren | zouden uitmonsteren | zouden uitmonsteren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | uitmonster | uitmonstert | uitmonstert | uitmonstert | uitmonstert | uitmonsteren | uitmonsteren | uitmonsteren | |||
verleden (o.v.t.) | uitmonsterde | uitmonsterde | uitmonsterde | uitmonsterde | uitmonsterde | uitmonsterden | uitmonsterden | uitmonsterden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitmonsteren uit zal monsteren |
zult/zal uitmonsteren uit zult/zal monsteren |
zult/zal uitmonsteren uit zult/zal monsteren |
zult uitmonsteren uit zult monsteren |
zal uitmonsteren uit zal monsteren |
zullen uitmonsteren uit zullen monsteren |
zullen uitmonsteren uit zullen monsteren |
zullen uitmonsteren uit zullen monsteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitmonsteren uit zou monsteren |
zou uitmonsteren uit zou monsteren |
zou(dt) uitmonsteren uit zou(dt) monsteren |
zoudt uitmonsteren uit zoudt monsteren |
zou uitmonsteren uit zou monsteren |
zouden uitmonsteren uit zouden monsteren |
zouden uitmonsteren uit zouden monsteren |
zouden uitmonsteren uit zouden monsteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb uitgemonsterd | hebt uitgemonsterd | hebt/heeft uitgemonsterd | hebt uitgemonsterd | heeft uitgemonsterd | hebben uitgemonsterd | hebben uitgemonsterd | hebben uitgemonsterd | |||
verleden (v.v.t.) | had uitgemonsterd | had uitgemonsterd | had uitgemonsterd | hadt uitgemonsterd | had uitgemonsterd | hadden uitgemonsterd | hadden uitgemonsterd | hadden uitgemonsterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgemonsterd hebben | zal/zult uitgemonsterd hebben | zult/zal uitgemonsterd hebben | zult uitgemonsterd hebben | zal uitgemonsterd hebben | zullen uitgemonsterd hebben | zullen uitgemonsterd hebben | zullen uitgemonsterd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgemonsterd hebben | zou uitgemonsterd hebben | zou/zoudt uitgemonsterd hebben | zoudt uitgemonsterd hebben | zou uitgemonsterd hebben | zouden uitgemonsterd hebben | zouden uitgemonsterd hebben | zouden uitgemonsterd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm uitgemonsterd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt uitgemonsterd | er is uitgemonsterd | |||||||||
verleden | er werd uitgemonsterd | er was uitgemonsterd | |||||||||
toekomend | er zal uitgemonsterd worden | er zal uitgemonsterd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou uitgemonsterd worden | er zou uitgemonsterd zijn | |||||||||
lijdende vorm uitgemonsterd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | uitgemonsterd worden | uitgemonsterd te worden | ||||||||
toekomend | uitgemonsterd zullen worden | uitgemonsterd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | uitgemonsterd zijn | uitgemonsterd te zijn | ||||||||
toekomend | uitgemonsterd zullen zijn | uitgemonsterd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word uitgemonsterd | wordt uitgemonsterd | wordt uitgemonsterd | wordt uitgemonsterd | wordt uitgemonsterd | worden uitgemonsterd | worden uitgemonsterd | worden uitgemonsterd | |||
verleden (o.v.t.) | werd uitgemonsterd | werd uitgemonsterd | werd uitgemonsterd | werdt uitgemonsterd | werd uitgemonsterd | werden uitgemonsterd | werden uitgemonsterd | werden uitgemonsterd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal uitgemonsterd worden | zult uitgemonsterd worden | zult uitgemonsterd worden | zult uitgemonsterd worden | zal uitgemonsterd worden | zullen uitgemonsterd worden | zullen uitgemonsterd worden | zullen uitgemonsterd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou uitgemonsterd worden | zou uitgemonsterd worden | zou/zoudt uitgemonsterd worden | zoudt uitgemonsterd worden | zou uitgemonsterd worden | zouden uitgemonsterd worden | zouden uitgemonsterd worden | zouden uitgemonsterd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben uitgemonsterd | bent uitgemonsterd | bent/is uitgemonsterd | zijt uitgemonsterd | is uitgemonsterd | zijn uitgemonsterd | zijn uitgemonsterd | zijn uitgemonsterd | |||
verleden (v.v.t.) | was uitgemonsterd | was uitgemonsterd | was uitgemonsterd | waart uitgemonsterd | was uitgemonsterd | waren uitgemonsterd | waren uitgemonsterd | waren uitgemonsterd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal uitgemonsterd zijn | zult uitgemonsterd zijn | zult uitgemonsterd zijn | zult uitgemonsterd zijn | zal uitgemonsterd zijn | zullen uitgemonsterd zijn | zullen uitgemonsterd zijn | zullen uitgemonsterd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou uitgemonsterd zijn | zou uitgemonsterd zijn | zou/zoudt uitgemonsterd zijn | zoudt uitgemonsterd zijn | zou uitgemonsterd zijn | zouden uitgemonsterd zijn | zouden uitgemonsterd zijn | zouden uitgemonsterd zijn |