tweevleugelig
- Geluid: tweevleugelig (hulp, bestand)
- IPA: / tweˈvløɣələx / (4 lettergrepen)
- twee·vleu·ge·lig
- samenstellende afleiding van twee ht en vleugel zn met het achtervoegsel -ig [1]
- [1.1] terugvorming uit tweevleugeligen zn
stellend | |
---|---|
onverbogen | tweevleugelig |
verbogen | tweevleugelige |
partitief | tweevleugeligs |
tweevleugelig
- (zoötomie) met twee spiegelbeeldige lichaamsdelen die de opwaartse druk leveren om te vliegen
- ▸ ⧖ De bewoners van Mars zijn tweevoetig, tweehandig, tweevleugelig; zij zweven in de ruimte; zij worden, naar wensch, lichtstralend.[2]
- (dierkunde) behorend tot de orde Diptera , insecten met twee vleugels zoals vliegen en muggen
- ▸ De blinde bij (Eristalis tenax) is een tweevleugelig insect uit de familie van de zweefvliegen. De wonderlijke naam – de soort is niet blind en ook geen bij – zit in de uiterlijke gelijkenis met de honingbij en zijn onvermogen om te steken.[3]
- (figuurlijk) met twee spiegelbeeldig uitstekende gedeelten
- ▸ De archiefkast was de onmiddellijke opvolger van de tweevleugelige hoekboekenkast, waarvan beide vleugels de zuidwestelijke hoek van de met haar straatkant naar het westen gekeerde kamer in beslag namen, (…)[4]
- (bouwkunde) (van een bouwwerk) met twee delen links en rechts van een middendeel
- ▸ En van waar hij staat, ziet de veerman het tweevleugelig dak van het huis met de zware schoorstenen.[5]
- (bouwkunde) (van een deur of andere afsluiting van een opening) bestaande uit een linker- en rechterhelft die om scharnieren links, respectievelijk rechts kunnen worden geopend
- ▸ Het was een huis om van te houden. Het was breed en symmetrisch, met een tweevleugelige deur in het midden en een groot raam met dubbele ruiten aan iedere kant.[6]
- (plantkunde) (van zaad) voorzien van twee vlakke uitsteeksels waardoor het langere tijd in de lucht blijft zweven
- ▸ Daarbij vormen benamingen naar de karakteristieke tweevleugelige vruchtjes, die wel het meest tot de verbeelding van de gewone voorbijganger spreken, een opvallend grote groep: brillen-, flikkerkes-, molen-, neusjes-, prikneusjes-, propellertjes-, vleugel-, vliegertjes-, vlinder-, vliegmachientjes-, wieltjes-, zeildertjesboom enz.[7]
- (plantkunde) (van bladeren) opgebouwd uit een patroon van symmetrisch geplaatste kleinere blaadjes
- Het woord tweevleugelig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Etienne PauwelsFlammarion. in: Het Belfort., jrg. 8. deel 1 nr. 3 (maart 1893), Drukkerij A. Siffer, Gent, p. 204
- ↑ Weblink bron Kees Moeliker“Rattenstaartlarve” (27 juni 2009) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Imre Kertész geciteerd door Mischa AndriessenAnsichten in: Terras., jrg. 4 nr. 6 (2014), Perdu, Amsterdam, ISBN 9789051880984
- ↑ Weblink bron “Verzameld Werk 3. : De veerman en de jonkvrouw” (1959), De Clauwaert, Leuven, p. 160
- ↑ Weblink bron Annie Salomons geciteerd door Ileen Montijn“Leven op stand 1890-1940.”, 6e druk (2000), Thomas Rap, Amsterdam, ISBN 906005539X, p. 49
- ↑ Weblink bron Jozef Van LoonNederlands esdoorn. Onomasiologie,
dialectgeografie en etymologie in: Verslagen & Mededelingen van de KANTL, jrg. 121 nr. 2 (2011), p. 230