treuzelig
- treu·ze·lig
- Naamwoord van handeling van treuzelen met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | treuzelig | treuzeliger | treuzeligst |
verbogen | treuzelige | treuzeligere | treuzeligste |
partitief | treuzeligs | treuzeligers | - |
treuzelig
- op een langzame, trage, treuzelende manier
- Het woord treuzelig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "treuzelig" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be