Nederlands

 
[2] trekpad langs een kanaal
 
[2] De wolgaslepers op een trekpad
Uitspraak
Woordafbreking
  • trek·pad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trekpad trekpaden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het trekpado

  1. voetpaden waarover men een tocht kan maken van de ene naar de andere plaats
    • De tocht van de kudde heeft enorm veel belangstelling getrokken. De herders liepen langs eeuwenoude trekpaden via Apeldoorn, Loenen en Rozendaal naar Arnhem. „Alles is best verlopen, het was alleen erg warm”, aldus herder Chris Griswin. [2] 
    • De meer dan veertig bouwputten van Crossrail „beslaan het hele verleden van Londen”, vertelt Carver. De stad bestaat bijna tweeduizend jaar, sinds 43 AD toen de Romeinen Londinium stichtten. Maar aan de noordoever van de Theems woonden al veel eerder hechte gemeenschappen van jagers en boeren. In de Bronstijd maakten zij van houten palen trekpaden over de moerassige grond van de Theems-vallei. Enkele stutpalen, met duidelijke beitelsporen, werden begin dit jaar gevonden. [3] 
  2. het pad waarover het paard loopt dat een trekschuit voorttrekt
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen