buitenweg
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bui·ten·weg
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van buiten zn en weg zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buitenweg | buitenwegen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (verkeer) een weg buiten de bebouwde kom
- Ik reed met mijn fiets over een stille buitenweg.
Gangbaarheid
- Het woord buitenweg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.