• traag·zaam
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen traagzaam traagzamer traagzamerst
verbogen traagzame traagzamere traagzamerste
partitief traagzaams traagzamers -

traagzaam [1]

  1. traag, langzaam, stroperig
     Traagzaam sleept dit programma zich naar de apotheose. Intussen zijn de drie resterende pop-ups in Blankenberge aangekomen, waar hen nog een verrassing wacht: er moet er dan toch nog eentje afvallen (in de betekenis van wegvallen). Dat gebeurt over een goeie week, op de finale is het nog drie weken wachten.[2]
26 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “In het wild, het stadion of de hoerenbuurt?” (13/04/2017), De Standaard
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be