toosten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van toosten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		toosten			te toosten
	toekomend		zullen toosten			te zullen toosten
voltooid	tegenwoordig		hebben getoost			te hebben getoost
	toekomend		getoost zullen hebben			getoost te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	toostend		getoost			ev. toost	mv. verouderd toost	tooste
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	toost	toost	toost	toost	toost	toosten	toosten	toosten
verleden (o.v.t.)	toostte	toostte	toostte	toostte	toostte	toostten	toostten	toostten
toekomend (o.t.t.t.)	zal toosten	zult/zal toosten	zult/zal toosten	zult toosten	zal toosten	zullen toosten	zullen toosten	zullen toosten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou toosten	zou toosten	zou(dt) toosten	zoudt toosten	zou toosten	zouden toosten	zouden toosten	zouden toosten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb getoost	hebt getoost	hebt/heeft getoost	hebt getoost	heeft getoost	hebben getoost	hebben getoost	hebben getoost
verleden (v.v.t.)	had getoost	had getoost	had getoost	hadt getoost	had getoost	hadden getoost	hadden getoost	hadden getoost
toekomend (v.t.t.t.)	zal getoost hebben	zal/zult getoost hebben	zult/zal getoost hebben	zult getoost hebben	zal getoost hebben	zullen getoost hebben	zullen getoost hebben	zullen getoost hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getoost hebben	zou getoost hebben	zou/zoudt getoost hebben	zoudt getoost hebben	zou getoost hebben	zouden getoost hebben	zouden getoost hebben	zouden getoost hebben