• toe·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord toeter toeters
verkleinwoord toetertje toetertjes

de toeterm [4]

  1. (muziekinstrument) trechtervormig instrument waardoor lucht wordt geblazen om geluid te maken
  2. claxon
stellend
onverbogen toeter
verbogen (alleen
predicaat)

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord toeter [5]

  1. (informeel) stomdronken
  • met alle toeters en bellen
helemaal compleet met alle mogelijke extra's
  1.  De outfit komt 'met alle toeters en bellen', inclusief de aanpassingen die Whitney zelf heeft gedaan. In het grijze pak dat de zangeres onder de outfit droeg, zitten zelfs nog wat gaten die er tijdens de opnames zijn ingekomen. Ook missen er daardoor wat chromen balletjes die aan het pak zaten.[6]
vervoeging van
toeteren

toeter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeteren
    • Ik toeter. 
  2. gebiedende wijs van toeteren
    • Toeter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeteren
    • Toeter je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[7]