• toe·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toeten
toette
getoet
zwak -t volledig

toeten

  1. onovergankelijk (muziek) een hoorn laten klinken
  2. onovergankelijk (verkeer) de claxon laten klinken
  3. onovergankelijk het geluid van een hoorn voortbrengen
  • Van toeten noch blazen weten
Totaal onkundig zijn in iets

de toetenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord toet
77 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]