toeten
- toe·ten
- In de betekenis van ‘op een hoorn blazen’ voor het eerst aangetroffen in 1600 [1]
- [werkwoord] van Middelnederlands tuten "een blaasinstrument laten klinken, schetteren, weerklinken" [2][3]
- [zelfstandig naamwoord] toet met uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
toeten |
toette |
getoet |
zwak -t | volledig |
toeten
- onovergankelijk (muziek) een hoorn laten klinken
- onovergankelijk (verkeer) de claxon laten klinken
- onovergankelijk het geluid van een hoorn voortbrengen
- [2]claxonneren
- Van toeten noch blazen weten
Totaal onkundig zijn in iets
de toeten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord toet
- Het woord toeten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toeten" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "toeten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ toeten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be