Nederlands

ongeduldig claxoneren
Uitspraak
Woordafbreking
  • claxon·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

claxonneren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
claxonneren
claxonneerde
geclaxonneerd
zwak -d volledig
  1. toeteren met de claxon van de auto
    • Voor De Rycke zijn het niet meer dan opstapjes voor observaties en verhalen die lopen van de dubbele betekenis van claxonneren tot zijn weerzin tegen vegetarisch eten. Het zijn modale thema’s, die leiden tot veel grappen die geforceerd aandoen.[2] 
    • In zijn maandelijkse rapportage schrijft Google dat de auto’s nu onderscheid kunnen maken tussen mogelijk gevaarlijke situaties en false positives: overbodig claxonneren dat andere weggebruikers irriteert.[3]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Ron Rijghard 30 maart 2017
  3. NRC 3 juni 2016
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be