• schet·te·ren
  • In de betekenis van ‘schel geluid geven’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1556 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schetteren
schetterde
geschetterd
zwak -d volledig

schetteren

  1. inergatief (dierengeluid) lawaai maken zoals een ekster
    • De eksters vielen luid schetterend de duiven aan om hun eieren te bemachtigen. 
89 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]