toeleg
- toe·leg
- samenstelling van toe en leg [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toeleg | toeleggen |
verkleinwoord | toelegje | toelegjes |
de toeleg m
vervoeging van |
---|
toeleggen |
toeleg
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeleggen
- ... dat ik toeleg.
- Het woord toeleg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toeleg" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be