terugvliegen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van terugvliegen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | terugvliegen | terug te vliegen | ||||||
toekomend | zullen terugvliegen terug zullen vliegen |
te zullen terugvliegen terug te zullen vliegen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn teruggevlogen | te zijn teruggevlogen | ||||||
toekomend | teruggevlogen zullen zijn | teruggevlogen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
terugvliegend | teruggevlogen | ev. vlieg terug |
mv. verouderd vliegt terug |
vliege terug (bijzin) terugvliege | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vlieg terug | vliegt terug | vliegt terug | vliegt terug | vliegt terug | vliegen terug | vliegen terug | vliegen terug | |
verleden (o.v.t.) | vloog terug | vloog terug | vloog terug | vloog terug | vloog terug | vlogen terug | vlogen terug | vlogen terug | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal terugvliegen | zult/zal terugvliegen | zult/zal terugvliegen | zult terugvliegen | zal terugvliegen | zullen terugvliegen | zullen terugvliegen | zullen terugvliegen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou terugvliegen | zou terugvliegen | zou(dt) terugvliegen | zoudt terugvliegen | zou terugvliegen | zouden terugvliegen | zouden terugvliegen | zouden terugvliegen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | terugvlieg | terugvliegt | terugvliegt | terugvliegt | terugvliegt | terugvliegen | terugvliegen | terugvliegen | |
verleden (o.v.t.) | terugvloog | terugvloog | terugvloog | terugvloog | terugvloog | terugvlogen | terugvlogen | terugvlogen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal terugvliegen terug zal vliegen |
zult/zal terugvliegen terug zult/zal vliegen |
zult/zal terugvliegen terug zult/zal vliegen |
zult terugvliegen terug zult vliegen |
zal terugvliegen terug zal vliegen |
zullen terugvliegen terug zullen vliegen |
zullen terugvliegen terug zullen vliegen |
zullen terugvliegen terug zullen vliegen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou terugvliegen terug zou vliegen |
zou terugvliegen terug zou vliegen |
zou(dt) terugvliegen terug zou(dt) vliegen |
zoudt terugvliegen terug zoudt vliegen |
zou terugvliegen terug zou vliegen |
zouden terugvliegen terug zouden vliegen |
zouden terugvliegen terug zouden vliegen |
zouden terugvliegen terug zouden vliegen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben teruggevlogen | bent teruggevlogen | bent/is teruggevlogen | zijt teruggevlogen | is teruggevlogen | zijn teruggevlogen | zijn teruggevlogen | zijn teruggevlogen | |
verleden (v.v.t.) | was teruggevlogen | was teruggevlogen | was teruggevlogen | waart teruggevlogen | was teruggevlogen | waren teruggevlogen | waren teruggevlogen | waren teruggevlogen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal teruggevlogen zijn | zal/zult teruggevlogen zijn | zult/zal teruggevlogen zijn | zult teruggevlogen zijn | zal teruggevlogen zijn | zullen teruggevlogen zijn | zullen teruggevlogen zijn | zullen teruggevlogen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou teruggevlogen zijn | zou teruggevlogen zijn | zou/zoudt teruggevlogen zijn | zoudt teruggevlogen zijn | zou teruggevlogen zijn | zouden teruggevlogen zijn | zouden teruggevlogen zijn | zouden teruggevlogen zijn |