Nederlands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
  • te·gen·stre·ver
enkelvoud meervoud
naamwoord tegenstrever tegenstrevers
verkleinwoord tegenstrevertje tegenstrevertjes

Zelfstandig naamwoord

de tegenstreverm

  1. iemand die tegenwerkt, tegenspeler
    • Zijn tegenstrevers waren te sterk, er bleef hem niets anders over dan zijn zaak verkopen. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be