• tar·mac
enkelvoud meervoud
naamwoord tarmac -
verkleinwoord - -

het tarmaco

  1. (verkeer) benaming voor een soort wegdek, oorspronkelijk bestaand uit een gewalst mengsel van steenslag en teer; toen later in plaats van teer asfalt gebruikelijk werd, werd daarvoor soms dezelfde benaming gebruikt
    • Voor u ergens op bezoek gaat, wordt uw reisweg door stads- en gemeentebesturen nauwkeurig bestudeerd. In ijltempo krijgen de wegen en de straten waarover u straks zult rijden een nieuw laagje tarmac. [2]
  2. (luchtvaart) verharde oppervlak voor vliegtuigen op een vliegveld
    • Hoe prozaïsch, hoe weinig metafysisch is de grenservaring van de asielzoeker die strandt op Schiphol, die even zijn voeten mag warmen op de drempel van een ander leven, maar al snel op zijn half opgewarmde voeten wandelen gestuurd wordt, het tarmac op, het vliegtuig in. [3]
  3. (luchtvaart) (figuurlijk) vliegveld, als plaats waar iets gebeurt
    • ‘Ik zie haar trouwens morgen op het vliegveld wanneer ze naar Brussel komt.’ Merkel kwam inderdaad naar Brussel voor de EVP-top van 16 en 17 juni in Meise. En incognito hebben Verhofstadt en Merkel elkaar op het tarmac ontmoet. [4]
25 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[5]


  • tar·mac
  • Afkorting van tarmacadam, een samenstelling van tar en macadam (afkomstig van de naam van een proces voor wegbedekking uitgevonden door de Schot John McAdam)
enkelvoud meervoud
tarmac tarmacs

tarmac

  1. tarmac, asfalt, bitumen, teerasfalt
  2. (luchtvaart) landingsstrook, start- en landingsbaan
  3. (luchtvaart) taxibaan
  4. (luchtvaart) platform
vervoeging
onbepaalde wijs to  tarmac 
he/she/it  tarmacs 
verleden tijd  tarmacked 
voltooid
deelwoord
 tarmacked 
onvoltooid
deelwoord
 tarmacking 
gebiedende wijs  tarmac 

tarmac

  1. overgankelijk macadamiseren
  2. (luchtvaart) (van vliegtuigen) wachten in de wachtpositie op de platform of de taxibaan