tapir
Niet te verwarren met: Tapir |
- ta·pir
- via Portugees tapir of Spaans tapir van Tupinambá tapi'ira, in de betekenis van ‘hoefdier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1682 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tapir | tapirs |
verkleinwoord | tapirtje | tapirtjes |
de tapir m
- (onevenhoevigen) hoefdier, zo groot als een ezel en met een kleine beweeglijke slurf dat voorkomt in Zuid-Amerika en Zuidoost-Azië; naam voor soorten uit de familie Tapiridae
- Met hun slurf kunnen tapirs twijgen van bomen en struiken rissen.
1. hoefdier, zo groot als een ezel en met een kleine beweeglijke slurf
- Het woord tapir staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tapir" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tapir" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ta·pir
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tapir | tapirs |
tapir
tapir m
- ta·pir
enkelvoud | meervoud |
---|---|
tapir | tapirs |
tapir
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
tapir | le tapir | tapirs | les tapirs |
tapir m
- ta·pir
- uit het Nederlands "tapir"
tapir
enkelvoud | meervoud |
---|---|
tapir | tapires |
tapir m